Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD6386

Datum uitspraak2001-08-15
Datum gepubliceerd2002-06-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 01/00174
Statusgepubliceerd


Uitspraak

WAHV 01/00174 15 augustus 2001 CJIB 025655943 Gerechtshof te Leeuwarden Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter te Lelystad van 16 januari 2001 betreffende [betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene), wonende te [woonplaats]. 1. De beslissing van de kantonrechter De kantonrechter heeft het verzet van de betrokkene tegen de tenuitvoerlegging van een door de officier van justitie in het arrondissement Leeuwarden op 17 mei 2000 uitgevaardigd dwangbevel niet-ontvankelijk verklaard. De beschikking van de kantonrechter is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. 2. Het procesverloop De betrokkene heeft tegen de beschikking van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend. De betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. 3. Beoordeling 3.1. Blijkens de stukken van het geding is de mededeling van de beschikking van het kantongerecht op 18 januari 2001 verzonden. Het beroepschrift is blijkens een op de enveloppe geplaatst stempel ter griffie van het kantongerecht ingekomen op 8 februari 2001. 3.2. Ingevolge art. 26a, eerste lid, WAHV, dient het hoger beroep tegen de beschikking van het kantongerecht binnen twee weken na de verzending van de mededeling van de beschikking van het kantongerecht te worden ingediend. 3.3. Het hoger beroep is derhalve niet ingesteld binnen de in art. 26a, eerste lid, WAHV voorgeschreven termijn van twee weken na de verzending van de mededeling van de beschikking van het kantongerecht. 3.4. Beoordeeld dient te worden of betrokkene ondanks de overschrijding van de beroepstermijn ontvankelijk is in zijn beroep. Het hof overweegt daartoe het volgende. 3.5. Ingevolge het bepaalde in het tweede lid van art. 1:4 Awb zijn de art. 6:9 en 6:11 Awb van toepassing uitgesloten. De wetgever heeft niet voorzien in de mogelijkheid van verschoonbaarheid van overschrijding van de in art. 26a, eerste lid, WAHV genoemde termijn. In die omstandigheden moet worden aangenomen, dat de wetgever - anders dan in het niet van toepassing zijnde art. 6:11 Awb - in beginsel niet heeft willen voorzien in de mogelijkheid van verschoonbaarheid van overschrijding van de in art. 26a, eerste lid, WAHV genoemde termijn. Daarom kan slechts in bijzondere omstandigheden van klemmende aard worden aangenomen, dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift op grond daarvan niet-ontvankelijkverklaring achterwege dient te blijven. 3.6. De betrokkene stelt in zijn beroepschrift, dat hij het beroepschrift niet eerder heeft kunnen indienen nu hij een week met griep in bed had gelegen en hij zich dientengevolge niet bewust was van de termijn voor het indienen van een beroepschrift. Naar het oordeel van het hof levert deze grond geen bijzondere omstandigheid van klemmende aard op, zoals bedoeld in rechtsoverweging 3.5. 3.7. Ook overigens is het hof niet gebleken van de in rechtsoverweging 3.5. genoemde bijzondere omstandigheden van klemmende aard. 3.8. Gelet op het voorgaande zal het hof de betrokkene niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep. 4. De beslissing Het gerechtshof: verklaart de betrokkene niet-ontvankelijk in het hoger beroep. Deze beschikking is gegeven door mr Vellinga, in tegenwoordigheid van de heer Jongeling als griffier en uitgesproken ter openbare zitting.